Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC7511

Datum uitspraak2008-03-19
Datum gepubliceerd2008-03-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4481 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongegrond verklaring verzet . Termijnoverschrijding verschuldigde griffierecht.


Uitspraak

07/4481 WIA Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 29 juni 2007, 06/1195 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna Uwv). Datum uitspraak: 19 maart 2008 I. PROCESVERLOOP Bij uitspraak van 9 november 2007 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. Tegen voornoemde uitspraak heeft appellant verzet gedaan. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2008. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN De uitspraak van de Raad van 9 november 2007 berust hierop, dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk is verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig op de rekening van de Raad is bijgeschreven. In het verzetschrift en ter zitting heeft appellant aangevoerd dat hij vanwege psychische problemen zijn zaken niet goed kan regelen en door totale chaos en paniek begin oktober 2007 is vergeten het griffierecht te voldoen. De Raad is van oordeel dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht is geschied. In hetgeen door appellant is aangevoerd, is naar het oordeel van de Raad geen grond gelegen voor het oordeel dat hem ter zake van het verzuim redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. De Raad overweegt daartoe dat appellant niet heeft aangetoond noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij geheel niet in staat was het griffierecht te betalen. Door lang te wachten met het overmaken van het verschuldigde griffierecht heeft appellant een risico genomen dat voor zijn rekening dient te blijven. Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E. de Bree. MK